Er was er eens een vader en een zoon.
De zoon zegt tegen de buurman : Dit is onze vader.
Nee zegt de buurman : Het is onze buurman
Op straat komt er een vrouw aan en de zoon zegt : Deze man is onze vader.
Nee zegt de vrouw : Die man is onze grote onbekende
In de supermarkt botst er een kind tegen de vader van de jongen aan. Hee ,kijk uit ,zegt de zoon : Dit is onze vader . Nee zegt het meisje : we moeten bang zijn voor die man want dat is mij geleerd.
In een wachtrij zegt een man : die man is onze tegenstander want hij wil
voordringen. Nee zegt de zoon , het is onze vader
Op straat wil er een man vechten met de vader. De man zegt : dat is een man die ruzie maakt met iedereen.
In het ziekenhuis komt er een vrouw aan die niet kan lopen. Ze zegt tegen iedereen : Die man is de betermaker. Nee zegt de zoon , die man is onze vader .
Kijk maar uit zegt er een man tegen de zoon. Als je niet luisterd naar die man dan krijg je straf. Nee zegt de zoon : dat is onze vader.
En zo kwam het dat er ruzie ontstond omdat iedereen gelijk wilde hebben.
Iedereen had gelijk en niemand had gelijk.
In de band met de vader hadden ze gelijk maar waar ze niet gelijk in hadden was dat hij voor iedereen was wat ze zelf vonden